Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8746

Datum uitspraak2004-09-01
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402233/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 februari 2002 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfsloods en een bedrijfswoning op het perceel kadastraal bekend gemeente Maasdriel, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200402233/1. Datum uitspraak: 1 september 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 februari 2004 in het geding tussen: [wederpartij], gevestigd te [plaats] en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 19 februari 2002 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfsloods en een bedrijfswoning op het perceel kadastraal bekend gemeente Maasdriel, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 3 september 2002 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 februari 2004, verzonden op 19 februari 2004, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 16 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 4 mei 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vogel, ambtenaar der gemeente is verschenen. [wederpartij] is, met bericht, niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het bouwplan betreft de bouw van een bedrijfsloods en een bedrijfswoning ten behoeve van een op te richten boomkwekerij op het perceel. Het college heeft de bouwvergunning geweigerd omdat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Maasdriel". 2.2.    Het college betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college, door de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning niet aan te houden totdat op het verzoek van [wederpartij] om wijziging van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening onherroepelijk was beslist, niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht.    Dit betoog slaagt. Zoals het college terecht heeft aangevoerd voorziet de wet niet in een verplichting om een aanvraag om bouwvergunning aan te houden indien tevens een verzoek om wijziging van het bestemmingsplan is gedaan. Nu de bevoegdheid van het college om het bestemmingsplan te wijzigen een aparte bevoegdheid betreft, waarbij de in artikel 11 van de WRO geregelde procedure dient te worden gevolgd, hetgeen in dit geval met zich zou hebben gebracht dat de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning voor lange tijd had moeten worden uitgesteld, bestaat ook geen grond voor het oordeel dat het college de aanvraag om bouwvergunning en het verzoek om planwijziging uit een oogpunt van zorgvuldigheid in samenhang had moeten bezien. De rechtbank heeft dit miskend. 2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het door [wederpartij] tegen de weigering van de bouwvergunning ingediende bezwaar kennelijk ongegrond was, zodat het college ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, ervan kon afzien om [wederpartij] terzake te horen. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de aangevallen uitspraak, kenmerk AWB 02/2218; III.    verklaart het door [wederpartij] B.V. bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Schortinghuis Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004 68-422.